BETER:

Introductie

In de laatste decennia heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie deelgenomen aan verschillende militaire operaties in onder andere Afghanistan, Irak, voormalig Joegoslavië en Libanon. Nederlandse militairen die zijn uitgezonden naar deze oorlogsgebieden, werden vaak blootgesteld aan (oncontroleerbare) stressoren en traumatische ervaringen.

Een ervaring is traumatisch wanneer een betrokkene is geconfronteerd met een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld. Traumatische ervaringen van uitgezonden militairen bestaan veelal uit confrontatie met vijandelijk vuur, gewapende strijd of het zien van zwaargewonde militairen en burgers. Ondanks een gedegen militaire training en voorbereidingen voor een missie ontwikkelen sommige veteranen psychische problemen na thuiskomst. Zes maanden na uitzending naar Afghanistan waren posttraumatische stress symptomen met 8.9% de meest voorkomende klachten onder Nederlandse militairen. In een eerder onderzoek onder Irak veteranen werd zes maanden na uitzending drie tot vijf procent gediagnosticeerd met een posttraumatische stress stoornis (PTSS) op basis van klinische interviews. Deze trauma en stress-gerelateerde stoornis kan ontwikkelen na blootstelling aan een traumatische ervaring en wordt gekarakteriseerd door vier clusters van symptomen, te weten herbelevingen, vermijding, negatieve cognities en stemming en hyperarousal. Een belangrijk kenmerk van PTSS is dat patiënten een verhoogde angstreactie vertonen op prikkels die hen aan het trauma herinneren, ook wanneer zij zich in een veilige omgeving bevinden.

Projectoverzicht

Doel:

Neurobiologische mechanismen van herstel van uitzend-gerelateerde PTSS in kaart brengen door:

1. Een beter beeld te krijgen van algemene beperkingen in PTSS.

2. Te onderzoeken wat er beter wordt en wie er beter wordt.

Doelgroep:

Oorlogsveteranen met PTSS die bij de MGGZ in behandeling zijn. 

Tijdsverloop:

Resultaten:

De resultaten zijn gepubliceerd en zijn terug te lezen in het proefschrift van Dr. Sanne J.H. van Rooij.